In 2003 werd Ernest Louwes na ruim twee jaar gevangenisstraf vrijgelaten. Uit nader onderzoek op het mes waarop Ernest Louwes in 2000 tot twaalf jaar was veroordeeld, bleek dit het moordwapen niet geweest te zijn. En de geurproef die hem aan het mes koppelde, behoort tot de 2700 waarvan inmiddels gebleken is dat die onjuist uitgevoerd zijn. Zeven maanden later moest Louwes toch weer de gevangenis in. Kort voor zijn nieuwe proces waren er door het NFI op de blouse van het slachtoffer DNA sporen van hem gevonden. Maar ook dit bewijs uit 2004 is net zo zwak als het bewijs met het mes en geurproef uit 2000.
De Hoge Raad vernietigde in juli 2003 het arrest van het hof van Arnhem waarbij Louwes tot 12 jaar was veroordeeld. Kort voor de start van het hierop volgende herzieningsproces bij het hof van Den Bosch werd gemeld dat het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) DNA contactsporen had aangetroffen op de blouse van het slachtoffer. Dit werd de basis van de bevestiging van de oorspronkelijke veroordeling van 12 jaar. Louwes ging, na zeven maanden thuis geweest te zijn, opnieuw de gevangenis in (met de inmiddels bekende televisiebeelden van een ontdane en opstandige Louwes toen hij de uitspraak hoorde).
Bij het horen van de term “DNA sporen” zullen velen denken dat dit dan wel een onomstotelijk bewijs vormt van de schuld van Louwes. Internationale DNA deskundigen stellen echter dat het bewijs tegen Louwes in 2004 ook weer zwak was.
De DNA sporen die in 2004 gevonden zijn vallen onder de categorie “DNA contactsporen”. Dit betreft DNA dat kan zitten in een speekseldruppel of kan zijn achtergelaten bij aanraking met de huid (zoals “greepsporen”), hoewel dat laatste doorgaans geen bruikbare sporen achterlaat. Zo blijkt dat zelfs op wurgkoorden slechts in een beperkt aantal gevallen DNA contactsporen achter blijven.
Belangrijk is ook dat wordt gewaarschuwd voor het grote gevaar van “contaminatie” waarbij DNA contactsporen op bewijsstukken elkaar over en weer kunnen besmetten. Om deze reden zijn er zeer stringente regels voor de behandeling van bewijsstukken. Zo mogen bijvoorbeeld kledingstukken van een verdachte en van het slachtoffer nooit in hetzelfde vertrek aanwezig zijn uit gevaar van overdracht van sporen met alle gevolgen van dien.
Omdat Louwes op de ochtend van de moord bij het slachtoffer op bezoek is geweest, is de kans groot dat hij toen DNA sporen heeft achtergelaten. Dat kan zowel gebeurd zijn via speeksel (“spreken met consumptie”), door niezen, door het geven van een hand of door uitwisseling van documenten. Ook het NFI heeft in 2004 in haar rapport aangegeven dat in principe de gevonden DNA sporen ’s morgens tijdens dat normale bezoek op de blouse terecht gekomen zouden kunnen zijn. De uiteindelijke veroordeling van Louwes is echter gebaseerd op een door het NFI bedacht scenario. De DNA contactsporen zouden zijn achtergelaten toen Louwes, nadat hij eerst de weduwe had gewurgd en make-up op zijn handen had gekregen, van achteren de weduwe met zijn armen zo hard had vastgegrepen dat hij bijna al haar ribben had gebroken. Dat werd met name afgeleid uit de locaties waar de DNA sporen waren aangetroffen, in de buurt van lichtrode vlekken.
Inmiddels is er veel informatie beschikbaar gekomen waaruit blijkt dat dit scenario van het NFI veel minder hard is dan in 2004 werd gesteld en dat de DNA overdracht tijdens het bezoek van Louwes op de ochtend voor de moord minimaal net zo waarschijnlijk is, zo niet waarschijnlijker. Een conclusie die gedeeld wordt door zowel de DNA deskundige L.T. Kenny van het gerenommeerde FSS uit Engeland (een instituut waar ook het Openbaar Ministerie veel werk laat doen) als door de vooraanstaande Amerikaanse DNA deskundige D. Krane:
- In 2004 werd door het NFI gesteld dat het gevonden DNA “greepsporen” betrof. Maar er is zelfs anno 2007 nog geen test waardoor vastgesteld kan worden of het gevonden DNA afkomstig was van contact met de huid of afkomstig was van speeksel of niezen. Juist omdat DNA door vastgrijpen niet gemakkelijk wordt achtergelaten en de hoeveelheid DNA in speeksel veel groter is dan in huidcellen, wijst het gevonden DNA op inmiddels elf plekken op de blouse er juist op dat het DNA niet via grijpen achtergelaten is en logenstraft dit de opstelling van het NFI.
- De blouse is in de vier jaar voordat het DNA onderzoek is uitgevoerd zeer onzorgvuldig behandeld. Zo is de blouse eerst vochtig in een zak gepropt, hetgeen af te leiden is uit de vele gefixeerde kreukels. Vervolgens is de blouse bijna vier jaar opgevouwen bewaard in een A4-doosje. Die kreukels en vouwen zijn goed te zien op de foto van de blouse uit 2003. Door deze behandeling kan bij voorbeeld één speekselspoor over vele locaties op de blouse zijn verspreid. Daarom had het NFI geen conclusies mogen trekken op basis van de locaties van de na vier jaar gevonden sporen.
- Er is in 2006 vastgesteld dat op de blouse, in de 24 uur nadat de weduwe dood werd aangetroffen, nieuwe bloed- en lichtrode vlekken zijn terecht gekomen. Het lijkt er op dat dit gebeurd is tijdens het vervoer van het slachtoffer of de schouw. Hiermee wordt de stelling van het NFI ondergraven dat de gevonden lichtrode vlekken tijdens de moord op de blouse moeten zijn terecht gekomen.
- ? In 2008 is gebleken dat op het Plaats Delict de blouse van de weduwe door de technische recherche onderzocht is met behulp van microsporenfolie. Dit stuk folie met aan de ene kant kleefstof is gebruikt om monsters over de hele voorkant van de blouse te nemen. Aangetoond is dat hiermee sporen die zich op de ene plaats bevinden verspreid worden naar andere plekken op dezelfde blouse.
- Juist het gegeven dat vrijwel alle ribben zowel links als rechts van het borstbeen van het 60-jarige slachtoffer zijn gebroken maakt het zeer onwaarschijnlijk dat dit gebeurd is door vastgrijpen van achteren. Deskundigen achten het veel waarschijnlijker dat het gebeurd is doordat de dader met zijn knieën op het op de grond liggende slachtoffer is geland. Dus de relatie “greepsporen” en “gebroken ribben”, die wel door het NFI is gelegd, is hoogst twijfelachtig. Daarbij zijn er ook nog sterke aanwijzingen dat de dader handschoenen gedragen heeft.
- Bij aanvullend DNA onderzoek in 2006 is op een aantal locaties buiten de lichtrode vlekken DNA materiaal aangetroffen. Eén van deze locaties betrof een controlespoor van het NFI uit 2004. Juist het ontbreken van DNA materiaal in dat spoor zonder lichtrode vlekken werd door het NFI gebruikt als onderbouwing voor haar scenario. Deze nieuwe DNA vondst haalt dus een belangrijke pijler onder de bewijsvoering van het NFI weg.
De veroordeling van Louwes op basis van DNA is derhalve gebaseerd op een opeenstapeling van aannames door het NFI, waarvan de waarschijnlijkheid veel minder groot is dan toenmalig gesteld is. Alternatieve verklaringen voor het aantreffen van deze DNA sporen hebben een minstens zo grote waarschijnlijkheid, zo niet een beduidend grotere.
Twee belangrijke buitenlandse DNA deskundigen halen ook dat scenario van het NFI uit 2004 onderuit, zoals hieronder te lezen is.
Dit zegt de Engelse DNA deskundige L.P. Kenny van het FSS:
“In my opinion based on the information provided to me and information regarding the ‘innocent’ transfer of DNA, the possibility that the DNA was deposited during the storage and examination cannot be excluded and for this reason the level of support given to the working hypothesis of the NFI, that the DNA detected was more likely to be transferred to the blouse during a criminal offence, rather than normal businesslike contact would have to be significantly reduced. “
Dit stelt de Amerikaanse DNA deskundige Dan Krane, die sinds 1990 in meer dan 70 rechtszaken als DNA expert is opgetreden:
“The presence of a DNA profile usually says very little about the time frame or the circumstances under which this DNA was transferred. Further DNA tests are not capable of determining the tissue source of which the DNA came. For instance in this case it is not possible to distinguish between the possibility that DNA came from handling the blouse or from sneezing upon it.
Current DNA tests are profoundly sensitive and that sensitivity requires that great care be taken in the handling and storage of articles of evidence to prevent the possibility of contamination or cross-contamination. The handling of the blouse in this case raises very serious concerns about the nature of the evidence.”
Beiden bevestigen hiermee dat de DNA contactsporen die in 2004 van Ernest Louwes gevonden zijn nooit hadden mogen leiden tot zijn laatste veroordeling op 9 februari 2004.
Op de blouse van het slachtoffer zijn de gefixeerde kreukels (in rood) en de vouwlijnen (stippellijnen) aangegeven die zijn ontstaan tijdens de opslag tegen alle regels in. Volgens DNA deskundigen kunnen daardoor geen conclusies meer worden verbonden aan de locaties waar het DNA materiaal is aangetroffen. En die locaties vormden juist de basis voor de laatste veroordeling van Ernest Louwes.